WOUTER DE PECHKABOUTER

Kabouter Wouter zat weer eens een keer droevig voor zich uit te staren op de bank voor zijn kleine huisje en dacht: ‘Sjonge, jonge, jonge. Hoe zou het nou komen dat ik altijd zo’n pech heb?’ Nou en daar was geen woord van gelogen. Gisteren bijvoorbeeld liep hij met een grote bos takken door het bos. Die takken waren voor zijn piepkleine fornuis waarop hij zijn paddenstoelensoep kookt en waar hij ‘s winter ook de lekkere warmte van had in zijn huisje.
Goed, hij liep gisteren dus door het bos met een grote bos met takken. En kabouter Wouter was, ondanks dat hij altijd pech had, toch een vrolijke kabouter en dus liep hij vrolijk te zingen. Totdat hij pats boven op zijn dikke kabouter neus lag te rollebollen.
‘Auw’ riep hij ‘wat ben ik toch dom. Nou lig ik weer op mijn neus. Auw, auw, auw.’
En zo ging het bijna iedere dag. Als hij suiker in zijn koffie deed, had iemand stiekem zout in de pot gedaan. Als het mooi weer was en hij wilde gaan fietsen had hij al een lekke band voordat hij op de fiets zat. Kortom; hij had altijd pech. Zijn bijnaam was dan ook Wouter de Pechkabouter.

Maar eens op een keer had Wouter geen pech. Dat was toen hij te laat kwam op een groot feest in een grote tent omdat hij weer eens een lekke band had gekregen.
Het feest was al in volle gang toen Wouter aankwam op de plaats waar de feesttent stond.
‘Hé, wat gek. Er is op het hele terrein niemand te zien.’ Ook hoorde hij geen stemmen of muziek uit de tent opklinken. Vreemd, zou hij zich in de datum vergist hebben of zat hij bij de verkeerde tent? Verontrust haalde hij zijn uitnodiging uit zijn binnenzak. Nee, zie je wel.
Hier stond het: Aan de weledele heer Wouter de Pechkabouter. Bij deze nodigen wij u uit om op 1 april om 15.00 uur aanwezig te zijn om de huldiging bij te wonen van een heel beroemd persoon die dat beslist verdient heeft.

Nou 1 april dat was vandaag. En het terrein waar hij stond was het feestterrein van het dorp Nergenshuizen. Dus de plaats en de datum alsook de tijd klopte helemaal.
Wouter vond het maar vreemd. Het was beangstigend stil, zowel in als buiten de tent.
‘Potverdriedubbeltjes’ dacht hij ‘er zal toch niet iets geheimzinnigs gebeurd zijn waardoor iedereen van de aardbodem verdwenen is.’
Hij vond het ook al vreemd dat hij op de weg er naar toe niemand tegen gekomen was.
Zachtjes sloop hij naar de tent, die op een kleine kier na helemaal gesloten was.
Voorzichtig deed hij het zeil wat opzij en sloop zachtjes en behoedzaam naar binnen.
Maar toen... schrok hij zich letterlijk een hoedje. Want opeens stond hij in het volle licht van vier schijnwerpers en uit de luidsprekers klonk er hard: ‘Hiep hiep hoera voor onze Wouter de Pech Kabouter!!! Want onze Wouter Kabouter heeft altijd pech of komt altijd te laat. En hij hoorde heel hard ‘Lang zal hij leven’ zingen. En aan het eind klonk er een luid driewerf ‘Hiep, hiep, hoera!!!’ voor Wouter de Pech Kabouter.
Verlegen stapte Wouter naar voren en keek toen naar alle mensen die in tent zaten en die voor hem gezongen hadden. Plotseling stapte uit het niets de burgemeester die zijn mooie ambtsketting droeg, en hij sprak Wouter toe.
De burgemeester vertelde dat het vandaag 1 april was en dat iedereen het een goed idee vond om Wouter de Pech Kabouter op deze dag eens lekker in het zonnetje te zetten. En dat hij het een eer vond om Wouter uit te roepen tot de Pechvogel van Jaar van het dorp Nergenshuizen. En bij al deze mooie en lovende woorden hing de burgemeester Wouter een mooie grote medaille om zijn nek.
Maar tot grote pret van iedereen brak het lintje, zodat de medaille op de grond viel en alle mensen hard in lachen uitbarstten. Iedereen riep: ‘Zie je wel. Er is maar één kabouter die recht op de Pech medaille heeft. En dat is onze Wouter de Pech Kabouter!’

Toen was er een groot feest waarbij Wouter liet zien dat hij de medaille ten volle verdiend had. Er had namelijk iemand met zijn blikje Kabouter bier geschud, want toen hij het lipje er af trok spoot het bier in het rond. En toen hij een hap wilde nemen van zijn slagroomtaartje kwam er een grote meeuw aangevlogen, en die kaapte het gebakje zo voor zijn neus weg en vloog er vrolijk mee de lucht in. Toen hij daarna een hap uit zijn grote zak met friet wilde nemen, sprong de hond van de burgemeester uitgelaten tegen hem op en viel hij pardoes achterover waarbij de grote zak met friet door de lucht vloog zodat alle frietjes op de grond belanden. Kortom; het werd een groot feest en iedereen moest hard lachen.

De enige die niet lachte was Wouter. Want toen hij na afloop bij zijn fiets kwam had de een of andere grapjas zijn banden leeg laten lopen zodat hij naar huis terug moest lopen.
Toen hij heel diep in de nacht bij zijn huisje aankwam kroop hij gelijk in bed.
Hij keek naar zijn mooie medaille, die fonkelde van het maanschijnsel dat door een spleet van de gordijnen viel, en dacht tevreden: ‘Ik ben toch maar een gelukkige kabouter. Want wie wordt er nou beloond omdat hij altijd pech heeft?
Nou ik!’ dacht hij glimlachend en viel in een diepe slaap waarin hij de hele nacht droomde van alle lekke banden, zout in de koffie en door de lucht vliegende frietjes die hem nog te wachten stonden.

© Bassie van Toor