VAN RUPS TOT VLINDER

Knabbel de knabbel de knabbel. ‘Hé, dat is lekker zeg.' Kees de grote groene rups zat aan een blaadje te knabbelen dat het een lieve lust was.
‘Man, ik wou dat jij eens ophoepelde. Straks blijft er geen blaadje meer over.' zei Mien de Vlinder die naast hem zat. ‘Mien,' zei Kees ‘ik weet niet wat mij mankeert, maar ik heb me toch honger. Ik kan wel een boom vol met bladeren opeten.'
‘Oh oh' zei Mien ‘dan weet ik wat jou te wachten staat. Jij gaat verpoppen!'

‘Verpoppen? Wat is dat nou weer?' ‘Nou, wij vlinders worden als rups geboren. Maar na een paar maanden groeien wordt je stijf en stram. Dan is het tijd om een mooi rustig plekje op te zoeken om te hangen of in een hoekje te kruipen. Daar spin je je helemaal vast in een soort web en barst je uit je velletje. Onder dat velletje zit een nieuw huidje, maar niet die van een rups maar die van een vlinderpop. Het spinsel om je heen is je cocon waar je een paar weken in blijft zitten. En op een hele mooie dag word je wakker, kruip je je cocon uit en ben je veranderd in een mooie vlinder.'
‘Wat vertel je nou? Moet ik dat echt geloven?' ‘Ja zeker, wacht maar af. Het komt vanzelf.' zei Mien vrolijk. ‘Nou, daar geloof ik niks van.' zei Kees en ging vrolijk verder met blaadjes knabbelen.

Een paar dagen later dacht Kees aan het gesprek wat hij had gehad met Mien de Vlinder.
‘Stel je voor zeg: ik verpoppen en dan na een poosje als vlinder terug komen! Hoe verzint Mien dat?' En hij knabbelde weer verder.
Zo tegen het eind van de middag zocht Kees een plekje op en ging lekker slapen. Maar toen hij de ‘s morgens wakker werd en uit zijn rupsenoogjes keek voelde hij zich een beetje stijf. ‘Oh' dacht hij ‘eerst maar wat eten, dan gaat het wel beter.'

Maar het ging helemaal niet beter. Toen hij 's avonds weer ging slapen kreeg hij een gek gevoel over zich. ‘Zou Mien de Vlinder nou toch gelijk krijgen?' De volgende ochtend kreeg hij het bewijs dat Mien gelijk had, want zijn harige pootjes voelden hard aan. En hij kreeg een onweerstaanbaar verlangen om in een hoekje van de schuur te kruipen in het naadje van die grote balk aan het plafond.

Toen Kees daar zat spon hij zich helemaal in een dunne draad, waarbij hij elke keer de draad aan de balk vast plakte. Hij voelde hoe hij in het spinsel weer uit zijn velletje barste. Het was al behoorlijk donker geworden toen Kees klaar was en hij letterlijk geen poot meer kon verroeren, werd hij soezerig en viel in slaap.

Niet wetend wat er allemaal rond om hem heen gebeurde bleef Kees de Vlinderpop aan de balk hangen. Een paar weken later werd hij vanzelf wakker en verbaasde zich toen hij rondkeek. Hij wilde zich uitrekken, maar dat lukte hem niet. ‘Hé, wat vreemd.' dacht hij.

Hoe kan dat nou? En opeens herinnerde hij zich de woorden van Mien de Vlinder. ‘Zou hij nou toch echt veranderd zijn in een vlinder?' ‘Nee' schudde hij met zijn hoofd ‘dat kan toch niet.'
Maar tegelijkertijd keek hij verbaasd hoe er een aantal huidschilfers van hem af vielen toen hij met zijn kop schudde. Hij keek nog verbaasder toen hij zijn schouders ophaalde en er zowaar hele grote schilfers van zijn rug vielen. ‘Weet je wat?' dacht hij ‘dit wordt te gek hier. Ik moet hier weg.' En hij probeerde uit zijn cocon te komen, maar dat ging niet zo makkelijk.

Even later zat hij in de hoek van de schuur te puffen, want uit zo'n cocon klimmen is zwaar werk hoor.
Hij zuchtte eens diep en hield zijn adem in. Maar tot zijn verbazing ging de lucht uit zijn longen naar twee hele gekke dingen die aan beide kanten van zijn lijf hingen. Die dingen werden bij elke ademtocht dikker en groter. ‘Wat krijgen we nou? Wat gebeurt er met mij?'

‘Dat heb ik je toch gezegd!' hoorde hij naast zich. Toen hij opkeek zag hij een lachende Mien de Vlinder naast hem zitten. ‘Je bent een vlinder geworden. Kom mee. We gaan vliegen!'
‘Jij hebt makkelijk praten. Hoe moet dat?' vroeg Kees. ‘Nou, gewoon je vleugels op en neer bewegen, dan gaat het vanzelf.'
En even later fladderde Kees, eerst nog wat onwennig maar wat later vrolijk door de lucht.

Samen fladderden de vlinders richting zon en als zij niet gestorven zijn dan fladderen ze nu nog.

© Bassie van Toor