OUD EN VERSLETEN

Heel verdrietig liet het oude paard zijn kop hangen. Hij liep nu al uren en uren door het bos. Eigenlijk zonder doel, hoewel… hij had toch een doel. En dat was weg, weg heel ver weg van de boerderij waar hij tot nu toe geleefd had. Omdat hij oud en versleten was door het harde werken en nergens meer voor te gebruiken was en nu helemaal nutteloos voor de boer was geworden. Gistermorgen hoorde hij, net of hij er niet bij stond, de boer tegen de boerin zeggen: “Die ouwe knol kan ik nergens meer voor gebruiken; hij is helemaal op. Het enige dat hij nog doet is mij de oren van het hoofd eten met haver en hooi. Ik denk dat ik maar met hem naar de slager gaat en hem laat slachten.” Toen het oude paard dat hoorde kregen zijn ogen weer even de felle glans van weleer en hij dacht: “Wat!? Moet ik naar de slachter om opgegeten te worden ? Heb ik daarvoor mijn hele leven jarenlang die zware karren voort getrokken en mochten daarom de kinderen altijd op mijn rug rijden? Is dit nu de dank voor mijn harde werken!?”
En het oude paard werd plotseling heel, heel erg verdrietig.
En die nacht, toen hij in de stal stond en de boer en de boerin sliepen, nam hij zijn besluit.

Zachtjes, om niemand wakker te maken, sloop hij weg op zijn paardenhoeven de donkere nacht in. Ver weg, heel ver weg van de boerderij met zijn ondankbare boer en boerin. De hele nacht liep hij door alle weilanden en als hij een sloot tegenkwam sprong hij, ondanks dat hij al zo oud was, er pardoes over heen.
Hij liep maar en hij liep maar tot het alweer licht was en ook nog toen het alweer ging schemeren. Hij wist van geen ophouden totdat hij plotseling aan de rand van een groot bos kwam.
Maar omdat hij almaar doorgelopen had, kwam hij plotseling ook tot de ontdekking dat de zon al onder gegaan was. En hij ontdekte nu toch ook dat hij van al dat lopen wel moe geworden was, hij keek om zich heen en dacht: “ Ja waar moet ik nou slapen? De konijnen liggen alvast in hun holletjes en de vogels zaten allang op hun nesten. En ook de andere dieren zullen wel een slaapplaats gevonden hebben. En hij, dacht hij verdrietig, hij had niets en hij keek om zich heen en dacht oh, oh wat ben ik toch verdrietig!” En opeens biggelden er twee grote paardentranen over zijn paardenhoofd langs zijn neus naar beneden en staarde hij droevig in de duisternis. En hij dacht: “Wat ben ik toch eenzaam en wat is het koud!”

Maar wat was dat ? Plotseling verscheen er uit het niets een fel en groot wit licht voor hem op en uit dat licht kwam een hele mooie en lieve Toverfee in een prachtige lange jurk en een zilver kroontje op haar hoofd. Met een lieve stem vroeg zij: “Lief oud paard, waarom kijk jij zo droevig en waarom ben jij zo verdrietig?”
En het oude paard vertelde met snikkend stem waarom hij was weggegaan van de boerderij waar hij zijn hele leven hard gewerkt had. De fee zei: “Ik begrijp het helemaal en wat zijn dat een gemene mensen die jou, nu je oud en versleten bent, naar de slager willen brengen om opgegeten te worden als dank voor je hele leven hard werken.”
En vrolijk zei ze: “Ik heb een goed idee. Blijf even heel goed stilstaan.”
En zij zwaaide met haar gouden toverstaf over hem heen. Opeens was het oude paard gehuld in een wolk van fel oplichtende kleine en grote gouden en zilveren sterren.
Het oude paard begreep er niets van en helemaal niet toen hij opeens een prachtig goudkleurig zadel op zijn rug voelde. Even later sprong de fee alsof ze zweefde op zijn rug in het prachtige gouden zadel. En zij zei: “Ga eens gauw mee met mij naar dat meertje daar in de verte.”
En met de fee op zijn rug galoppeerde het oude paard opeens als een jong veulen naar het meertje. Aldaar aangekomen zei de fee: “Kijk jij nou eens naar je spiegelbeeld in het water.’
En toen het oude paard bij het licht van de opkomende maan naar zijn spiegelbeeld in het water keek, zag hij een prachtig mooi en jong uitziende wit paard met schitterende witte manen en een sierlijke witte staart.
Even kreeg het oude paard - dat nu weer een jong paard was - een brok in zijn keel. Maar even later hinnikte hij toch vrolijk van vreugde omdat hij er nu weer zo mooi en jong uitzag.
Hij steigerde met de fee op zijn rug recht op zijn achterbenen en begon weer als vanouds trots te lopen om daarna over te gaan in galop.

De fee die in het zadel zat moest heel hard lachen omdat het oude paard weer zo veel plezier in zijn leven had. Het nu weer jonge paard draafde en draafde maar door met de Toverfee op zijn rug, omgeven door een schitterende lichtkrans die overal waar ze ook samen maar waren als een schaduw maar nu van licht met hen mee ging.
En als je nu nog wel eens in het donkere bos een lichtvlek ziet zweven weet ik zeker dat dit het oude maar nu jonge paard is met die hele mooie en lieve fee op zijn rug.

© Bassie van Toor