LEO DE EENZAME LEEUW

Leo de leeuw rekte zich eens lekker uit en gluurde door zijn oogharen door de tralies van zijn kooiwagen van het circus. Wie dit nou uitgevonden had, om leeuwen in een kooi op te sluiten, wist ook Leo niet. Maar dat hij het geen goed idee vond bleek wel toen hij een grote brul gaf om dit aan iedereen in het circus te laten horen.
De mensen in het circus wisten wel wat Leo met dat brullen bedoelde, ze zeiden dan tegen elkaar: ‘Hoor je dat? Dat is Leo. Hij is weer boos omdat hij opgesloten zit.’
En zeg nou eerlijk, zou jij het leuk vinden om altijd opgesloten te zitten? Nee toch.

Zachtjes in zichzelf mompelend zei Leo: ‘Ooh..., wat zou ik toch graag eens met die jongens die daar aan het voetbalen zijn mee willen spelen. Wie weet kan ik wel zo goed voetballen dat ik in het Nederlands elftal mee mag doen. Dan hebben ze een echte Nederlandse leeuw op het veld. Ook zou ik graag de allerkleinsten eens op mijn rug nemen om hun paardje te laten rijden. Maar nee hoor, ik zit achter tralies en het enige wat ik mag is ‘s avonds door een brandende hoepel springen tijdens de voorstelling. En zelfs dat ook alleen maar achter tralies.
Nee..., het leven van een circus leeuw is maar wat saai.’

Leo geeuwde luid en deed wat hij bijna altijd deed; slapen, slapen en nog eens slapen. Hij werd alleen wakker als Ulrich de dompteur een groot stuk vlees door een kier onder de deur de kooi in schoof, wat hij dan hongerig op at. Zo ging de één na de andere dag voorbij. Leo werd met de dag treuriger. Met weemoed dacht hij terug aan het mooie grote oerwoud in Afrika waar hij als kleine welp gevangen was. Hoe zou het trouwens met zijn broertjes en zusjes die achter gebleven waren in Afrika zijn?

Hoe het kwam begreep hij zelf ook niet, maar opeens hoorde hij apengekrijs en olifanten getrompetter en rondom waren allemaal grote dikke hoge bomen. In de verte hoorde hij het kletterende geluid van een grote waterval.
Hoe kan dat nu?
En kijk eens, daar zag hij een heel troep andere leeuwen die lekker lagen te knagen op een groot bot met vlees eraan.
Langzaam liep Leo op de leeuwen toe. Opeens riep hij: Brutus! Ben jij dat?’ De aangesproken leeuw keek op en zei: ‘Ja, dat ben ik. Wie ben jij?’ ‘Ik ben het, Leo je broer!’ antwoordde Leo opgewonden. ‘Welnee’ zei Brutus ‘mijn broer Leo is door een stel hele gemene dierenvangers meegenomen en verkocht aan een circus in Nederland.’ ‘Ja en dat ben ik! zei Leo ‘maar hoe kom ik nou hier weer terug in Afrika?’
‘Nou, dat weet ik ook niet, maar zullen we een beetje gaan rennen in het oerwoud?’ ‘Ooh dat lijkt mij geweldig!’ en daar begonnen ze alle vier te rennen dat het een lieve lust was.

‘Man’ zei Leo even later ‘dat is hier toch veel leuker als in dat circus waar ik alleen maar kunstjes mag vertonen.’ En moe door het geren dommelde hij in slaap. Opeens hoorde hij een bekend geluid; het geluid van de opengaande tralies in zijn hoek van de kooiwagen. Hij hoorde dat er een groot stuk vlees door heen geschoven werd. ‘Hè? Hoe kan dat nou? Ik ben toch in Afrika?’ en treurig drong de waarheid plotseling tot hem door. Hij zag dat hij in de kooi zat waar hij al zijn hele leven in zat.
‘Weet je wat?’ dacht hij bij zichzelf ‘Ik ga weer dromen dat ik bij mijn broertjes in Afrika ben.’ En zo geschiedde het dan ook.

Telkens als Leo zich verdrietig voelde ging hij op reis in zijn droomwereld en hij leefde nog lang en ongelukkig met af een toe alleen een reisje in dromenland.

© Bassie van Toor