HET SCHAAP WILLEMIJN

De herder liep langzaam over de hei te midden van zijn grote schapenkudde. Max de hond liep van voor naar achter door de kudde te rennen om schapen die te ver vooruit liepen terug te jagen en de schapen die te langzaam waren op te jagen.
Stapvoets, af en toe stoppend als er een plek met lekker mals gras was, ging de kudde langzaam vooruit. Alle schapen aten rustig en waren stil behalve één. Zij heette Willemijn en ze was aldoor aan het kwebbelen. Willemijn was een heel verwaand schaap en praatte heel erg uit de hoogte. Zij vond zichzelf namelijk veel beter, mooier en knapper dan de andere schapen, die zij maar ordinair vond.

Wouter de ouwe ram van de kudde, dus het mannetjesschaap, sprak haar er op aan en zei: ‘Waarom vindt jij jezelf beter en mooier dan ons? Jij bent toch ook maar een gewoon schaap.’ ‘Nee hoor’ zei Willemijn uit de hoogte, ‘ik ben veel mooier dan jullie allemaal. Kijk maar eens wat een mooie en dikke zachte vacht ik heb.’ ‘Ach mens, je heb precies dezelfde vacht als al die meiden hier. Dat verbeeldt jij je maar.’ zei Wouter. ‘Het enige wat jij meer hebt als de andere schapen dat is kouwe drukte!’
‘Ach, wat ben jij toch een nare vent vent.’ beet Willemijn Wouter toe. ‘Ja, wat had je anders van mij verwacht? Dat ik een nare mevrouw zou zijn Mientje?’
‘Mijn naam is Willemijn hoor!’ zei Willemijn vinnig. ‘Jazeker Majesteit, uw naam is Wil Konijn, laat ie fijn zijn!’ plaagde Wouter. ‘Ach man vlieg op!’ zei Willemijn en ze draaide zich heel hooghartig om.

De andere schapen hoorden het allemaal zwijgzaam aan. Zij vonden natuurlijk ook dat Willemijn veel te veel kouwe drukte had, maar zij dorsten dat niet tegen haar te zeggen.
Totdat er op een voor Willemijn slechte dag er zo maar uit het niets een schaap opdook.
En niet zo maar een schaap, nee dit was een zwart schaap. Iedereen was het er over eens dat ze nog nooit zo‘n mooi zwart schap gezien hadden. Zij stelde zich voor als Blacky en ze was heel aardig. Binnen een paar dagen waren alle schapen het er over eens: ze hadden nog nooit zo’n mooi en apart schaap gezien. Willemijn was heel jaloers op Blacky en liet dat dan ook te pas en te onpas merken.
De andere schapen deden net of hun neus bloedde en lieten haar in de waan dat zij het mooiste schaap van de kudde was.

Maar op een dag verscheen de schapenscheerder. De oudere schapen wisten wat er ging gebeuren. Alleen de jongere schapen, waaronder Willemijn, hadden geen idee wat hij kwam doen. Dus besloten de oudere schapen Willemijn een poets te bakken. Toen de schapen door de herder en zijn hond Max bijeen gedreven waren en klaar stonden om geschoren te worden wisten ze het zo te spelen dat Willemijn voorop stond. Hooghartig zei zij tegen de andere schapen die achter haar stonden: ‘Jullie begrijpen zeker wel dat ik, omdat ik het knapste schaap van de kudde ben, het eerst naar de kapper ga hé.’ ‘Natuurlijk Willemijn, jij mag als eerste. Nietwaar dames?’ zei het schaap Catharina met een vette knipoog tegen de andere schapen.

En zo mocht Willemijn als eerste, niet gekapt zoals zij dacht, maar geschoren worden. De schapenscheerder pakte Willemijn bij haar linker achter- en voorpoot, gaf haar een zetje en meteen lag die arme Willemijn hulpeloos op de grond.
Ze hoorde het zoemende geluid van de tondeuse waarmee de schapenscheerder grote repen wol van haar lijf schoor.

Na vijf minuten was hij klaar en Willemijn helemaal kaal geschoren. De andere schapen moesten heel hard lachen toen zij terug kwam bij de kudde. Ze riepen: ‘Hé Willemijn, ben je jas verloren? Je bent nu niet meer de mooiste van de kudde maar de kaalste!’ en ze lachten haar allemaal hard uit.

Willemijn schaamde zich zo erg dat ze wel in de grond had willen kruipen. De andere schapen plaagden haar en zeiden: ‘ Eigenlijk hoort zo’n lelijk en kaal schaap niet thuis in deze kudde.’
‘Ja maar, als ik niet bij deze kudde mag blijven, waar moet ik dan heen?’ jammerde Willemijn zachtjes terwijl ze de andere schapen verdrietig aankeek.
Toen stapte Wouter de ram naar voren en zei tegen Willemijn: ‘Ik weet het goed gemaakt. Jij doet niet meer zeer zo verwaand en wij zullen je dan niet meer plagen. Afgesproken?’ ‘Jaah, dat is goed.’ zuchtte Willemijn opgelucht.

Willemijn schepte niet meer op en de andere schapen plaagden haar niet meer met haar kale vacht.
En zo is alles toch nog goed gekomen.

© Bassie van Toor