BROM DE BEER

'Pomperdepompompom, pomperdepompompom...'
Dit vrolijke wijsje neuriënd liep Brom de grote bruine beer door het bos waar hij in woonde. Brom was in een beste stemming want hij was op weg naar een geheime bijenkorf die hij in het voorjaar diep verscholen in het bos had ontdekt.
Nu ging hij eens lekker smikkelen en smullen en al die volle honingraten, die beslist in die bijenkorf zouden zitten, leeg slobberen.
De zon scheen stralend door de bomen en vrolijk sjokte Brom door het bos. Om hem heen fladderden allemaal mooie bonte vlinders. Daar kwam Rein de Vos aangelopen en die zei: ‘Zo Brom, je bent nogal in een vrolijke bui vandaag. Je voert zeker weer wat in je schild?’ ‘Ik voer niets in mijn schild.’ zei Brom met een uitgestreken gezicht. ‘Trouwens, wat moet ik in mijn schild voeren? Ik ben geen schildpad. Die hebben wel een schild en ik niet.’’Ja, dat kan jij nu wel zeggen, maar daar geloof er niets van.’ ‘Nou dat is dan fijn voor jou opoe!’ zei Brom en hij pomperde vrolijk verder.

Na een half uur kwam hij in de buurt waar hij de bijenkorf ontdekt had. Stiekem keek hij om zich heen en hield zich muisstil. Plotseling zei hij zachtjes in zichzelf: ‘ Aha, daar is hij dan,’ en hij sloop zachtjes op de bijenkorf af.
Voorzichtig tilde hij de korf op draaide hem om. Hij keek met begerige ogen naar de volle honingraten. ‘Sjonge, jonge, jonge, dat ziet er lekker uit.’ fluisterde hij weer in zichzelf.
Heel behoedzaam stak hij zijn grote berenpoot in de korf en graaide de eerste honingraat vol met honing uit de korf.
Net toen hij de eerste lik honing in zijn grote berenmond wilde stoppen hoorde hij een bijen stemmetje die riep: ‘Jongens help!!! Er is een dief die onze honing wil stelen! Aanvallen!!!’

Nou dat had dat bijenstemmetje niet tegen dovemansoren gezegd, want even later zwermden er allemaal boze bijen om Brom zijn hoofd, die hem driftig waar ze maar konden met hun angels staken. Allememachies, op zo’n bijenaanval had Brom niet gerekend en hij sloeg wild met zijn grote berenpoten om zich heen.
De bijen staken hem waar ze maar konden. In zijn oren, in zijn berenpoot en zelfs in zijn dikke berenbillen. Brom smeekte om genade maar de bijen riepen: ‘Nee Brommetje, we zullen er eens voor zorgen dat je de eerste drie weken niet meer op je dikke berenbillen kan zitten. Gemene honingdief!’

Maar er kwam nog meer onheil op hem af want de boswachter die de eigenaar van de bijenkorf was, kwam nu ook af op het tumult. De boswachter had een groot jachtgeweer in zijn handen en riep: ‘Halt! Sta of ik schiet je een paar blauwe bonen in je dikke berenbillen.
Maar Brom dacht maar aan één ding en dat was weg van die bijenkorf. Weg van die bijen. Hij rende als een dolle beer door het bos. De boswachter riep weer: ‘Sta of ik schiet!!!’
En toen Brom nog niet stopte vlogen even later, pieuw-pieuw-pieuw, de kogels hem fluitend om de oren. Bibberend als een juffershondje bleef Brom stijf stilstaan en hij keek met angstige ogen naar het grote geweer van de boswachter.
Half huilend zei hij met bibberende stem: ‘Ach meneer de boswachter, schiet u alstublieft niet op mij en al helemaal niet in mijn dikke berenbillen, want dat doet vreselijk pijn.’
De boswachter moest bij het zien van de bibberende Brom de beer toch wel even lachen en zei: ‘Nou, ik weet het goed gemaakt. Als je mij belooft dat je nooit meer honing uit mijn korf steelt dan zal ik je geen blauwe bonen in je dikke berenbillen schieten.’ ‘Oh, fijn! Dat is goed. Dan zal ik nooit meer honing stelen.’
‘Jaaah, wacht even, we zijn er nog niet’ zei de boswachter ‘vanaf nu beloof je mij ook nog dat je elke ochtend alle bladeren in het bos bij elkaar veegt en ze op één grote hoop legt.’
‘Meneer de boswachter, dat beloof ik u!’ bibberde Brom.
‘Oke, dan heb jij je lesje wel geleerd. En heb ik er in het vervolg een goeie tuinman bij.’

En als je nu door het grote bos loopt zie je alle paden mooi aangeharkt door Brom de Beer.

® Bassie van Toor